Zoeken in deze blog

zondag 27 januari 2013

Medicatie bij eetstoornissen?

Regelmatig stellen mensen ons de vraag of er medicatie is die werkt tegen eetstoornissen. Soms gaat het om mensen die al heel wat hebben uitgeprobeerd en die de moed beginnen te verliezen. Ondanks hun voorkeur om de problemen zelf aan te pakken en soms zelfs hun weerstand tegen medicatie zijn ze op zoek naar alternatieve manieren om vooruitgang te kunnen ervaren. Daarnaast zien we mensen die hopen op een snelle oplossing. Vaak gaat het om mensen die nog niet lang een eetstoornis hebben, of mensen uit de omgeving die alle opties willen verkennen. Nog andere mensen hebben gehoord dat anorexia een hersenziekte is en veronderstellen dat er daarvoor dan wel medicatie zal bestaan (zoals dat bij ADHD of depressie duidelijker het geval is).
 
De vraag of er werkzame medicatie is in de behandeling van eetstoornissen heeft echter een kort en een lang antwoord. Het korte antwoord is dat er tot op de dag van vandaag geen enkel medicijn uitgevonden is dat de oorzaken van eetstoornissen kan wegnemen, of dat een eetstoornis kan genezen.
Het lange antwoord is genuanceerder. Zo weten we uit diverse metastudies en ervaringen van hulpverleners dat medicatie wel een ondersteuning kan bieden in het herstelproces. Deze medicatie werkt echter niet in op de eetstoornis zelf, maar wel op een aantal symptomen. Van heel wat medicatie weten we vandaag nog steeds niet goed hoe de werking in elkaar zit. Het enige dat we weten is dat er voor een groep mensen verbetering kan optreden op het gebied van specifieke symptomen.
 
Van welke medicatie weten we uit onderzoek dat ze een bijdrage kunnen leveren in het herstelproces?
Om op deze vraag te antwoorden raadplegen we diverse internationale richtlijnen. Zo bracht het Trimbosinstituut in 2006 in Nederland de “Multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen” uit. Hierin wordt o.a. ook verwezen naar andere richtlijnen, zoals de Engelse NICE-richtlijn (2004), de Amerikaanse APA-richtlijn (2000) en de Australische richtlijn van de RANZCP (2003).
Onthouden we hierbij wel dat de resultaten van medicatie-onderzoek spreken over gemiddelden. Dit wil zeggen dat een groep die een bepaald soort medicijn neemt het gemiddeld gesproken beter doet dan een groep die deze medicatie niet neemt. Hiermee kunnen we echter geen uitspraken doen over individuele situaties. Met andere woorden: we weten uit dit soort onderzoeken dat sommige medicatie gemiddeld gesproken beter werkt dan “niets”, maar we kunnen niet voor jou persoonlijk zeggen wat het resultaat zal zijn.
 
Uit de richtlijnen en diverse onderzoeken kunnen we enkele algemene uitspraken afleiden:
  1. Bij anorexia nervosa werd geringe evidentie gevonden voor de werkzaamheid van atypische antipsychotica. Dit is dus medicatie die oorspronkelijk ontwikkeld werd voor mensen die lijden aan psychosen. Vaak zien we dat medicatie die oorspronkelijk voor één bepaalde aandoening ontwikkeld werd ook positieve effecten heeft op andere aandoeningen. Onderzoekers vermoeden nu dat zoiets het geval is bij deze atypische antipsychotica. Ze blokkeren de dopamine type 2 recepteren (5- HT2A). Hierdoor vermindert de hyperactiviteit van het serotonerg systeem (dit wil zeggen dat er een invloed is op de overdracht van serotonine in de hersenen). Concreet leidt deze medicatie tot gewichtstoename en tot veranderingen in cognities en angstgevoelens. Patiënten geven aan dat ze meer ruimte in hun hoofd krijgen om te denken, dat het zwart-wit-denken meer grijs toelaat. Het gebruik van lythium (medicatie die o.a. wordt voorgeschreven aan mensen met een bipolaire stoornis) wordt bij anorexia nervosa afgeraden, aangezien het bij deze doelgroep tot toxiciteit (vergiftiging) kan leiden.
    Indien men na gewichtsherstel vermoedt dat de kans op terugval aanzienlijk is, raadt de Multidisciplinaire Richtlijn aan ter preventie een selectieve serotonineheropnameremmer  voor te schrijven (vb. fluoxetine). De werkgroep is van mening dat bij braken een zuurremmer kan worden overwogen. Metoclopramide of cisapride worden echter afgeraden vanwege het risico op hartritmestoornissen.
  2. Mensen met anorexia nervosa en daarnaast obsessief-compulsieve stoornis blijken gemiddeld gesproken baat te hebben bij medicatie zoals Seroxat of Cipramil.
  3. Voor mensen met eetbuien (BN en BED) kunnen bepaalde antidepressiva, nl. de selectieve serotonineheropnameremmers (vb. Fluoxetine, werkzame dosis 60 mg), leiden tot een afname van het aantal eetbuien. Een specifiek middel tegen epilepsie, nl. topiramaat, blijkt onverwachts ook voor de eetstoornis-doelgroep positieve resultaten op te leveren. Verder onderzoek blijft wel nodig. De Multidisciplinaire Richtlijn geeft duidelijk aan dat een combinatie van cognitieve gedragstherapie en antidepressiva betere resultaten oplevert dan wanneer men enkel medicatie gebruikt. De resultaten zijn het beste voor de afname in het aantal eetbuien en minder duidelijk voor purgeergedrag (braken en laxeren). Er werden nog geen aanwijzingen in onderzoek gevonden dat medicatie ook op langere termijn een meerwaarde zou hebben voor het herstel. Voor het gebruik van eetlustremmers of anti-braakmiddelen werd onvoldoende bewijs gevonden om te stellen dat er een invloed kan zijn op het aantal eetbuien of op het purgeergedrag.
Bij alle resultaten moeten we de bedenking maken of ze wel veralgemeend kunnen worden naar kinderen en jongeren. De onderzoeken die opgenomen werden in de Multidisciplinaire Richtlijn handelen immers voornamelijk over onderzoek bij volwassen patiënten.
 
Andere medische ingrepen
 
Diepe hersenstimulatie bij anorexia nervosa is een techniek die momenteel nog in de experimentele fase zit. Bij deze ingreep worden elektroden (hoog technologische draadjes) in een welbepaalde kern in de hersenen ingeplant en wordt een kleine elektrische stroom vanuit een soort pacemaker (de neurostimulator) via die elektroden in het hersenweefsel gestuurd.
De eerste resultaten zijn veelbelovend, hoewel het hier gaat om een erg beperkte groep proefpersonen (Sun: 20 patiënten). De kleine aantallen mensen met anorexia nervosa die aan dit soort onderzoek deelnemen hebben een eetstoornis die op geen enkele andere therapie of medicamenteuze behandeling positief reageerde. Na deze ingreep steeg het gewicht beduidend en mensen ervaarden een significante verbetering in obsessief-compulsieve en in angstsymptomen. In het onderzoek van dr. Bomin Sun van het Shanghai Jiao Tong universiteitsziekenhuis kregen 15 patiënten twee kleine elektrodes ingeplant die de nucleus accumbens stimuleerden. Deze elektrodes kunnen aan- en uitgeschakeld worden. De ingreep brengt geen schade toe aan het hersenweefsel, in tegenstelling tot een operatie waarbij hersengebieden doorgesneden worden (vb. de capsulotomie, zie verder). De nucleus accumbens zijn kleine gebiedjes in het voorste deel van de hersenen, die verantwoordelijk geacht worden voor ons “beloningssysteem”. Ze zorgen er dus voor dat we genot of plezier of beloning ervaren na het stellen van een specifiek gedrag.
 Twaalf van deze patiënten kregen ook een capsulotomie met behulp van bestraling. Dit is een operatieve ingreep (die dus niet ongedaan gemaakt kan worden) waarbij het voorste deel van de hersenen gescheiden wordt van de onderliggende gebieden. Deze ingreep is vooral bekend bij mensen met ernstige dwangmatige klachten. Nadien ervaart meer dan de helft van mensen met OCD (obsessive-compulsive disorder) enige vermindering van de dwangklachten, maar er treden ook bij 30 à 40% van de patiënten bijwerkingen op zoals vervlakking van emoties.
De drie patiënten uit het onderzoek van dr. Sun die enkel diepe hersenstimulatie ondergingen maakten wel vooruitgang op het gebied van obsessief-compulsieve en angstsymptomen, maar niet wat betreft eetgedrag. Bijwerkingen zoals incontinentie, geheugenverlies en verwarring werden opgemerkt bij enkele patiënten die de capsulotomie ondergingen, maar niet bij de patiënten die diepe hersenstimulatie kregen.
 
Het onderzoek naar dit soort medische ingrepen staat nog in de kinderschoenen. Talrijke ethische vragen kunnen gesteld worden over de wenselijkheid van dergelijke ingrepen. De Europese Academie die zich over de wenselijkheid buigt geeft alvast aan dat de ingrepen enkel toegepast mogen worden bij mensen die ernstig lijden en die therapieresistent beschouwd worden, of met andere woorden: zij reageren onvoldoende op medicatie of op een therapeutische behandeling die minstens een aantal maanden met volle inzet werd gevolgd. Voorlopig kunnen we wel stellen dat deze medische ingrepen niet de voorkeursbehandeling zijn bij eetstoornissen.
Bronnen
  • Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijn ontwikkeling in de GGZ. Multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen. Diagnostiek en behandeling van eetstoornissen. Trimbos-instituut, 2006.
  • Promising Results For Treating Anorexia Nervosa With Deep Brain Stimulation, International Neuromodulation Society.Medical News Today, 2008. (www.medicalnewstoday.com)
  • 'Het is niet wat het is, het is wat je ermee doet'. Mogelijkheden en grenzen van neurowetenschappen voor het menselijke gedrag.Collationes, 41 (4), 2011, 381-393.

Geen opmerkingen: